Deel via

Tussen hemel en aarde, en hel

May 2016
Na bijna dertig jaar huwelijk gaat Willem van Ringelensteijn (56) op zichzelf wonen. Met zijn echtgenote heeft hij besloten tot een time-out. Hun kinderen stemden hiermee in. Speciaal voor SenNet Magazine schrijft hij een column over hoe hij dit proces beleeft en ervaart, tot op het bot, tot aan de einddatum van hun akkoord: een jaar na dato. Lees hier het vijftiende deel van zijn pakkende verhaal.

Goh, hoe lang is dít nu geleden?’ Ze kijkt geamuseerd, vandaar haar vraag, strekt dan haar benen op de salontafel, en duffelt zich behaaglijk in. Ik snuif haar geur op, warm me aan haar gloed als ze zich tegen mij aan wurmt, nestelt, op de bank. Juist op tijd. De film die ik ooit in een onvoltooid kijkprogrammakeuzeproces opnam –naar zeggen een aanstaande klassieker- gaat weldra beginnen. ‘Voilà. Dame, uw thee?

Het labeur begon zijn prijs te eisen. Zij was veel op kantoor, maakte lange dagen. Ik ook. De weekeinden waren bestemd voor wat zakelijk relevant was of kon zijn, tot en met bezoeken aan vakbeurzen in het buitenland. Nu, een paar dagen Parijs was geen straf, voor geen van beiden, nooit geweest. Ook ditmaal niet: de herinnering aan mooie momenten doet immers geen pijn, stemt zelfs niet verdrietig. Die extra inzet, van mij, werd geapprecieerd, al was het alleen omdat ze het niet allemaal zelf hoefde te doen, niet in haar eentje. Wel had dat een lelijke keerzijde, een vuil gezicht: het huishouden, thuis, was overgelaten aan een willekeur die zich niet structureerde, nog altijd niet. Vorige week zondag waren we later terug van Nederland dan gedacht, maar blijkbaar veel vroeger dan waar de jongens op hadden gerekend. Bovendien hadden die niets voorzien voor het diner. Van de weeromstuit zijn we toen op restaurant gegaan, maar niet dan nadat ze een ultimatum had gesteld: als de mestvaalt niet opgeruimd was tegen de tijd dat zij weer thuis kwam, konden de heren de volgende dag vertrekken! De toon was gezet, ook voor ons gesprek aan tafel. Na thuiskomst uit Parijs was het exact hetzelfde liedje, met dan de stille
getuigenissen van een zwaar doorleefd weekend fuiven. Een bierkaai om moedeloos van te worden. Ze heeft domweg geen tijd om de mannekes in het, in eender welk gareel te krijgen. Als er tijd is, ontbreekt het haar aan energie. Begrijpelijk. Alleszins. En terecht. Ergens heb ik met haar te doen. Ergens ook niet. Mijn rol, van familie-oudste tot manusje-van-alles, mag al eens (her)bevestigd, al is het in en door mijn absentie. The fading of the light makes the picture clearer …

Of juist onscherper? Caleidoscopisch diffuus? Is mijn leven een verzinsel? Wordt mijn toekomst een leugen, een chimaera? Of mijn bestaan een toevalligheid, tegengewerkt door het lot, of een speling ervan? Ik geraakte, meer dan ik mij kon heugen, in mezelf gekeerd. Het putje en het badwater. Ik begon mensen te mijden. Zocht zelden nog contact. Kon gezelschap slecht verdragen. Ontliep zelfs mijn dierbaren. Desondanks voelde ik me alles behalve eenzaam. ¿Coño, qué pasa?’ Die fascinatie voor dat ongewisse, sinistere, macabere, op de grens van het leven (het mijne?), het moest nu geen hunkering worden, en beslist geen streven. Pas op: ik ben ‘daar’ al eens geweest, vaak, maar nooit gewild. Ervoer ginder dat volmaakte niets. Geen licht, geen geluid, of geur, gevoel. Nul existentie. Blanco maagdelijkheid in het donkerste zwart. Wachtend, in de schoot van De Dood, op Descartes’ gelijk: de scheiding van lichaam en geest; zo a-ke-lig dichtbij. De laatste keer had een spoedoperatie me voor dit leven weten te behouden. Was ik tien minuten later binnengebracht … Bittere pijnen, erna. Morfine; van die stralende, lichtend witte engel, aan mijn bed. Om vervolgens verder te verdwalen in een scheidingsvlak van werkelijkheid en fantasie, herinneringen en toekomstdromen, dimensies, waarnemingen, sentimenten. Op- en uitvretend. Meer morfine. Opnieuw gekatapulteerd in een baan om mezelf. Zwerven, geïnfecteerd en gedrogeerd, dolen in de benedenwereld, langs de Lethe. Ervan drinken, maar louter om de dorst te lessen. Verward over mijn al dan niet bestaan. Nog een shot? Niet nodig. Morpheus zelf verscheen ten tonele. Nyx; ze lonkte. Thanatos negeerde ik, brandend van nieuwsgierigheid naar wat me nóg wachtte, ‘daar’. Maar wat was dat teleurstellend. ‘Vergilius, pias!’ Het was de pure lacune die daar regeerde, een leegte, alom, die nota bene een reflectie bleek van al wat ik nog niet kende over mijzelf; weinig verrassends dus. Verder zoeken? In welke uithoek dan? Met welk doel? Nee. Terug. Niet berusten, niet toegeven aan de vrijheid die ik dacht te kunnen vinden in een vergetelheid, de mijne, daar, donker en stil, nietszeggend als die was. Niet toegeven, zelfs al was het moeilijk, onmogelijk, op dat moment, om te aanvaarden dat het ooit beter zou gaan, zou kunnen gaan. Vive la renaissance! Heropleven, leven! Ik wenste mijn vita toen niet voorbij, of weg. Ook al die andere keren niet. Eens zal ik dat waarschijnlijk wel doen. Als het zover is. Maar niet nu. Verraad? De tijd zal uitwijzen wat het is geweest, tegen dan.

Wij zullen vrienden blijven, voor altijd, omdat we kunnen voldoen aan elkaars verwachtingen; geenHet gezelschap, de nabijheid van die mezen beviel me intussen wel. Wij zullen vrienden blijven, voor altijd, omdat we kunnen voldoen aan elkaars verwachtingen; geen. Ik zorg voor voer, zij voor animatie. Wanneer één van twee onverhoopt lost, zal de ander daar gewoon mee leven, voortleven, als fait divers. We gaan elkaar niet teleurstellen. Uit elkaar groeien, evenmin. Hooguit kiezen we eigen wegen, voor even of voor langer, of voor altijd, maar steeds zonder scrupules, zonder al wat vooraf ging te ontkennen of te ontwaarden. Zo werkt dat, bij vrienden voor het leven. Is álles dan inwisselbaar?

Wat het gescheiden van het gezin leven met mij deed, hoe ik daar soms onder gebukt ging, was ook de kinderen niet ontgaan. Ons laatste samenzijn was kort geweest; ik kortaf, kil; verkild. Ik verontschuldigde me per e-mail. Ik weet het: niet echt het meest geëigende medium in zo’n geval, maar uitleg moeten geven, discussie voeren, weerhield me ervan te bellen. ‘Ik merk dat ik minder graag ‘thuis’ kom of wil zijn dan voorheen. Wat per vorige zomer in gang is gezet, heeft zijn impact op iedereen, ook op mij. Daarom niet getreurd: hier –op mijn nieuw adres- bestaat ook een wereld, één die ik als de mijne heb aanvaard, en meer en meer zo ervaar. Je bent al eens uitgenodigd, in alle vrijblijvendheid. Ik doe het bij deze stelliger. Weet: ik mis jullie, vaak. Bel, en we drinken en/of eten wat. Kom allen, alleen, met vriend of vriendin. Weet ook: mijn koelkast en minivriezer puilen nooit uit, dus laat tijdig iets weten. Drank is er normaal gezien wel. Een warm welkom ook. Zoen!’ De reacties kwamen prompt binnen. Alle begrip. Een enkele vraag. Toezeggingen, en één afspraak. En driewerf zoenen terug!

Ik schenk haar nog een kop thee in. Aan het begin van de avond had ze gebeld, en zichzelf uitgenodigd om langs te komen. Of ik er een probleem mee had als we met twee zouden eten? Bij mij. Tegen alle afspraken in, was thuis alweer niet over het avondeten nagedacht, laat staan gekookt. De pasta die ik zei te gaan bereiden, sloeg ze af. Zij zou wel iets meebrengen, een eenvoudige doch voedzame maaltijd. Alsof ik Olivier B. Bommel hoorde spreken … Een half uur later stond ze voor mijn deur, met van alles. Nu, uren nadien, is ze er nog. Kijk haar zitten; het plaatje compleet. Het jong grut elders, hun plan trekkend, en wij samen, volgens ons plan van ooit. Compleet? Toch niet. Als de film gedaan is, zegt ze haar eigen bed op te gaan zoeken. Blijven logeren zou geen goed signaal zijn naar de koters. Ik begrijp de opmerking niet, noch het verband, maar dring niet aan, weet immers wat het is als een vrouw bedoelt ‘neen’ te zeggen, zaktergend als dat soms te verkroppen is. En al was het om het stigma te ontzenuwen dat mannen alleen maar aan seks denken. Ze moest eens weten waar vrouwen dan zoal zijn, met hun hoofd? Met hun vrouwelijkheid? Ook ‘min of meer bekenden’. Ik prijs me dat ik altijd, zelfs met onverantwoorde promillages alcohol, adrenaline en/of testosteron in het bloed, trouw gebleven ben aan mijn principes. Ik blijf die hoog houden, tot het misschien niet meer hoeft, of tot ze geen doel meer dienen.

Kijk haar zitten; het plaatje compleet. Het jong grut elders, hun plan trekkend, en wij samen, volgens ons plan van ooitHoe lang is het intussen geleden? Een dag of wat, al? La ville des amoureux, ville de l’amour … Vroeg in de ochtend werd ik gewekt door een lichte beroering in het matras, dan van zoetjesaan verschuivende lakens. Voelde gestaag iets over mijn middenrif, onderbuik schuiven, kruisen. Voor ik er erg in had, lag ze bovenop me, poedelnaakt, nog wat glibberig van de massage de avond ervoor. ‘Pluk de dag, en wantrouw die van morgen! Wanneer zou de hemel toch ook weer op onze hoofden neervallen? Astérix?!’

Auteur: Willem van Ringelensteijn

0 reacties

Login Registreer

Willem van Ringelensteijn

Columnist
Columnist
De auteur is werkzaam als communicatie-adviseur en copywriter. Daarnaast schrijft hij reportages, columns, biografieën, jubileumuitgaven, boeken, etc., al dan niet in eigen beheer gepubliceerd of uitgegeven.

Meer artikels van Willem van Ringelensteijn

Recente Artikels

Gerelateerde Artikels